Rekenen met rinkelbellen
Introductie
Laat de afbeeldingen met de rinkelbellen zien. Hoeveel zitten er aan elke armband?
Geef elk kind 20 kaartjes van bv. 8x8. Op elk kaartje komt een cijfer te staan van 1 – 20. De kinderen schrijven deze cijfers duidelijk met viltstift op de kaartjes. Doe daarna de kaartjes in een zakje.
Uitvoering
1.Rekenbingo
- De leerlingen nemen hun getallenzakje en kiezen 5 cijfers uit. Deze cijfers leggen ze zichtbaar neer op tafel.
- Zeg een getal tussen 1 en 20 (in willekeurige volgorde).
- Wie het goede getal heeft, draait het kaartje om. Wie heeft het eerste bingo?
2. Wie is het snelst?
- De kinderen leggen de getallen 1-20 op hun tafeltje. Ze mogen zelf weten op welke manier (op een rijtje/willekeurig/achter elkaar/door elkaar).
- Noem een getal en de kinderen steken het genoemde getal zo snel mogelijk in de lucht. De kinderen leggen het getal daarna weer zichtbaar terug op hun tafeltje.
- Voer het tempo flink op…
- Leg dan het spel stil met de vraag: op welke manier kun je de kaartjes het beste leggen om ze snel te kunnen pakken? Antwoord: op volgorde, niet kriskras door elkaar.
Laat alle kinderen de getallen op volgorde leggen en speel het spel nog een paar keer snel.
3. Sommendictee
- De kinderen halen de getallen uit het zakje en leggen ze handig neer.
- Dicteer optel- en aftreksommen van 1 t/m 20.
De leerlingen pakken het goede antwoord en steken het in de lucht.
Evalueren
Bespreek na welke oefeningen de leerlingen gedaan hebben.
Afsluiting
Raad het getal
- Neem getal in het hoofd tussen de 0 en de 20. Steek vijf vingers in de lucht.
- De leerlingen mogen ja/nee vragen stellen. Bij elke vraag gaat er één vinger van de leerkracht naar beneden.
- Lukt het de klas binnen vijf beurten het getal te raden? Dan hebben zij gewonnen. Lukt het niet, dan is de leerkracht de winnaar.
Verwoorden
Reflectie
- Wat hebben we gedaan?
- Wat was makkelijk en wat moeilijk?